Lorena

Uit het koerswetboek -
wie te vroeg een zege viert
juicht zich de hemel uit


Miel Vanstreels

SANTA ELISA LONGO BORGHINI

De Brabantse Pijl, gekneld tussen Roubaix en Amstel,
een koers dwars door het heuvelland van Breughel
waar rijstpap en geuze dagelijks culinair aan de slag gaan:
de markt van Sint Kwintens Lennik ademt koers
in meer dan honderd jonge vrouwen in een outfit
waaruit de beroemde schilder gretig kleur kan pikken,
de ochtend is lentezacht en zonnig, ik kijk naar
de rensters die op het startschot staan te wachten.

Op de eerste rij een koekjes knabbelende Vollering
-bij deze dame valt geen fringale te verwachten-,
naast haar een in zichzelf gekeerde Elisa gehuld
in de tricolore Italiaanse kampioenentrui,
haar blik gefixeerd op het stille voorwiel,
met de regelmaat van een klok slaat ze kruistekens,
op de achtergrond kijkt de spitse kerktoren toe.

Waar denkt Elisa aan, aan haar dorp Ornasso
waar het water van het nabije Lago Maggiore
met een staalblauwe hemel duelleert ?
Of aan mama Guidina en papa Fernando, de steile klim
naar het Santuario della Madonna del Boden ?

Een paar uur later doen de kruistekens hun werk:
Santa Elisa triomfeert solo in Overijse, allelujah.
O zoete smaak van religieus geïnspireerde druiven.



Monumentenpoëzie

Koersen doe je niet
voor vandaag of morgen,
koersen doe je
voor de eeuwigheid
Aldus de wielertoerist
die al zestig jaar
geen deuk in een pakje
(smeltende) boter rijdt


Miel Vanstreels

klik op afbeelding voor vergroting


Kasseien

Ik ben twaalf
met vrienden van de handbalploeg
rijd ik op weg naar 
een zaal voor onze match van de dag
over de Wilhelminakade.
Ik moet er alles voor doen
om op die harde, gladde keien
overeind te blijven
en ik ben doodsbang 
voor de tramrails vlakbij,
bang dat ik daartussen kom
met mijn wiel.
Ik moet nog spelen straks,
maar dit is al een zware wedstrijd.
Mijn lijf schudt en bonkt
als ik door de Veldstraat in Gent stuur,
weer minutieus mijn stuur
sturend over de gladde, glimmende kasseien,
achter mij giert die tram,
naast mij lonkt de blinkende rails.
Ik voel mijn billen, mijn rug,
mijn armen.
Ik voel mijn hart kloppen 
in mijn keel.
Ik kom van het Stadskantoor,
waar ik mijn belastingsplaatje
voor mijn Gentse fiets moest kopen.
Ik rijd over de kasseien van het Rabot,
angstig, moe, boos dat deze lijdensweg moet,
voor dat stomme plaatje voor het
nieuwe kalenderjaar.
Maar als ik het nog volhoud
tot de Hoogstraat,
bel ik daar bij de Hotsy Totsy Club,
om te vragen of Guido Claus
met me wil praten.
Over zijn broer, over Boon,
over de Letteren.
Even een pauze, een interval
op deze martelgang,
deze helse tocht
in een deel van Gent dat ik niet goed ken.
Ik stap af, beurs gedreund, stramme benen.
Ik bel aan, nog eens,
een brede, stevige man
doet open.
Ik stotter wat.
Nee, nu kan hij niet,
later misschien,
ik moet maar bellen.
Ik kruip weer op de fiets,
schudt en zwalk verder.
De pijn verbijtend.





KEMMEL, DE KILLER

 of de fatale val van reus Redant

De realiteit kan hard en meedogenloos zijn,
ook in de koers, renners zijn vaak sandwichman 
voor een spektakel op leven en dood,
toeschouwers gapen wielerdrama’s aan of treuren en
leven snikkend mee wanneer het noodlot toeslaat,
ik sla hier deemoedig een mea culpa
voor mijn gedicht ‘Renners sterven niet’
dat alleen maar klopt bij de gratie van de romantiek
die de dwangarbeiders van de weg generaties lang
in de hoofden van supporters doen overleven,
ook al vielen hart en wielen stil.
Anders wel een knap gedicht.

Alle terreinen zijn macaber goed om een renner
tot in Ispahaan door de dood te laten achtervolgen:
de brute genadeslag komt zelden bergop,
klimmend tussen grauwe muren van graniet
of het dood-wit gruis van de Ventoux
waar Tom Simpson zijn kleinste versnelling
niet meer rond kreeg en stamelend uitdoofde
als een kaars waarvan het laatste vet was opgebrand.
Afdalingen zijn veel ongenadiger en roepen
renners in bochten en ravijnen tot de orde,
Casartelli blijft met zijn fatale val 
op de helse flanken van de Portet d’ Aspet
op mijn netvlies gebrand in een orgie
van gulpend bloed, de gekloven schedel 
op de katafalk van gitzwart asfalt,
een mooie jonge renner onder de guillotine
van de fatale val, met Museeuw als dichtste getuige.
Op het vlakke doemt Jempi Monseré steeds weer op,
de jonge wereldkampioen met James Dean-look
die zich in een ordinaire Vlaamse kermiskoers
op een kille en mistroostige late winterdag
tegen een al even ordinaire Mercedes te pletter rijdt,
een regenbooggekleurde Christus met gespreide armen
aan het betonnen kruis genageld, een macaber beeld 
dat de camera’s induikt voor de kranten een dag later.
En op de piste verstoort en doorboort Stan Ockers
met een val op het winters Antwerps houten ovaal
mijn verre kindertijd, veel jaren later miste ik
een laatste Gentse zesdaagse-avond omdat Isaac Galvez
er zich een dag eerder in de hitte van de pistestrijd 
op de balustrade had te pletter gereden,
de Spaanse long aan de ribben gespietst, 
een renner-toreador op de hoorns van de stier,
het sneeuwwitte Lam Gods in zwart lycra gehuld.
In het veldritveld viel dan weer het hart stil
van Geert De Vlaeminck - zoon van wintergod Eric-
die in de modder en langs prikkeldraad op zoek was 
naar zijn vaders’ roem. Die voor hem onbereikbaar bleef.
O noodlot dat twee wielen en een hart stil legt,
o klassiek fatum der Romeinen in het amfitheater
van de koers die omgevormd wordt tot brood en spelen
met als finish de neerwaarts wijzende duim van de keizer.

Maar naast de hard dichtgeklapte deur van de dood
stapelen de verwondingen zich op, de verminkingen ook
die de gevallen atleet soms levenslang beboeten met
een verlamming -zie het trieste fenomeen Roger Rivière-
of een arm die voor altijd krom en slap blijft zitten 
aan het door een val getormenteerde lichaam.
De Parijse Dôme des Invalides is te klein om
alle zwaar gekwetste renners op te vangen,
ook mijn vriend Hendrik Redant verdient er een plaats
met zijn ellenboog die hij aan flarden viel
in de gevreesde afdaling van de Kemmelberg tijdens
de intussen ter ziele gegane 3-Daagse van De Panne,
we schrijven 2 april van het niet gezegend jaar 1997.

Redant, jarenlang mijn buurman en good old friend
met steeds de jeugdige glimlach om de lippen,
een man om een huis op te bouwen of samen
het Brugse bier Straffe Hendrik mee te drinken,
rots in de branding van kasseikoersen,
een reus met uit Vlaamse klei gevormde kop.
Na een dolle rit vanuit Parijs stak hij in Tours
de armen als een opstijgende albatros in de lucht,
ter compensatie van een gemist identiek gebaar 
op het betonnen ovaal van Roubaix:
de eeuwige roem en kassei waren hem niet gegund
nadat hij er in de finale solo naar op weg was maar
door een stomme lekke band werd genekt.
Zijn dies irae 2 april 1997 begon anders wel rustig,
hij voelde zich bij Farm Frites als een patat in zijn schil en
zou die dag tussen Zottegem en Koksijde proberen
om Peter Van Petegem aan de zege te helpen,
in een rit met twee beklimmingen van de Kemmel.
Hendrik zag die koppige puist in het landschap wel zitten,
de conditie was prima met dat jaar al een zege in Wanzele en
een ereplaats in de Omloop, toen nog Het Volk.
De gekasseide helling trilde onder de supporters en
in het Ossuaire Français keerden de poilus zich
in duizendvoud met hun pover resterend gebeente
in het voor altijd doodstille massagraf,
op deze plek grijpt de oorlogsgruwel je naar de keel,
de kruitdampen zijn er tot lentenevels vergaan,
met de regelmaat van een ouderwets tikkende  klok 
worden er nog niet ontplofte granaten opgegraven,
meer zelfs: heel af en toe gaat er nog een boer
die ploegend op zo ’n exemplaar stoot de lucht in,
de locals leven er op het ritme der geschiedenis,
de oude strijd krijgt er nog vaak een nieuw kleed.
Maar terug nu naar Hendrik en zijn private oorlog
die dag op deze bloedbult van het krijgsgebeuren
dat in de streek met Chinese inkt wordt omcirkeld:
hij zit bij de eerste Kemmel-passage midden in het pak,
de kasseien grinniken met hun harde stenen kaken
wanneer ze boven hen de renners zien lijden
als bontgekleurde Christussen van de koers.
Plots een uit de houder springende drinkbus,
isotone drank die ontsnapt en het wegdek spekglad maakt,
renners beginnen te schuiven over de natte vlekken
met een massale val waarvan Hendrik hoofdacteur wordt
tot gevolg, tot vandaag weet hij niet wie voor hem viel
-het zou Magnus Bäckstedt kunnen zijn-,
alle rode lichten floepen aan, een slagveld ontplooit zich
met de snelheid van een bliksemschicht,
de grond beeft bij zoveel neerstuikend vlees en bot,
Hendrik ligt op het grint naast de kasseien,
ziet vanonder zijn scheefgezakte worstenhelm 
hoe een been uit zijn rechter ellenboog steekt,
naast hem een snel groeiend plasje bloed,
in hoofd en ogen de ultieme verdwazing,
het schokkend lijf dat verder alle dienst weigert,
fotograaf Piet Van Belle springt van de motor en
legt met een klassieke snelle klik het drama vast,
een mini-wereldoorlog wordt Hendriks’ bijtend deel,
hij die cols, koude, wind en regen klein kreeg
wordt op de door legers kapot geschoten helling naar
de versplinterde finish van zijn carrière gekatapulteerd,
in een flits ziet hij twintig jaar koersen aan zijn oog passeren,
een flou geprinte polaroid waarop warm bloed druppelt.
Ambulance, hospitaal, ijverige dokters en verplegers,
het kundig ineen knutselen van een versplinterde ellenboog
die niet meer helemaal recht te krijgen is,
weg de gestrekte armen van de overwinning,
daarna snel de gevallen fiets gedwongen aan de haak.

Postscriptum

Het gekwetste dier -sorry, Hendrik, maar deze omschrijving
is hier, gezien slachtpartij en slagveld, wel op zijn plaats-
blijft eenzaam achter, de trage hersteldagen aftellend
in zijn huis in Denderwindeke, gelegen op het parcours 
van de Vlaamse Ronde. Die aan hem voorbijgaat.
De trainingsmaten komen medelijdend langs, 
hun kleurrijke outfits pijnigen zijn ogen,
voor hem geen blits koersplunje meer, geen helm,
geen drinkbussen, weg racefiets en massageolie.
Tot op een dag de deurbel en de bezoekende jonge Merckx.
Samen met een kale compagnon, the Boss himself,
nog herstellend van operatie en giftige chemokuur.
‘Lance vond het erg genoeg om mij met een bezoek
te vereren’ mailt Hendrik me, begrip- en respectvol naar
de voor eeuwig gedoemde zondaar Armstrong toe,
de keiharde en niets of niemand ontziende Texaan,
wel met een hart voor wie door tegenslag wordt getroffen.
Ikzelf draag het gele Livestrong-armbandje in aeternitas.
En de vriendschap van Hendrik in mijn hart



Gepubliceerd in De Muur 84

© Foto: Piet Van Belle




Katholisch

Fietsen op Goede Vrijdag:
jezelf uit solidariteit
aan 14 lamlendig steile
hellingen wagen

omdat Jezus je
vanaf een veldkruis
(in het Limburgs)
vraagt

om Hem 
Zijn kruis niet
alleen te laten
dragen



klik op afbeelding voor vergroting


 

Fiets

Gewichtloosheid en een zweem
Van onaantastbaarheid belovend
Steil omhoog minuten rovend
Parelmoerwit carbon frame

Wonder volmaakt uit modern bakeliet
Rustend in wielen van Silver XP
Stralende spaken van roestvrij DB
Bewogen door drie keer ten speed

Wellicht zal de lezer nu zeggen
De dichter verkracht poëzie
Verblind als hij is door de technocratie

Dus vindt dit sonnet drie keer niets
Welnu ik wil zulks niet weerleggen
Ik ben gewoon blij met m’n fiets


Huisdichter Cornelis
(1950 - 2024)

Koersen in geheimtaal

wie heeft er niet op z’n adem getrapt
op de tiegemberg
verdronken in de karnemelkbeekstraat
of een poef gegeven 
op de paterberg
of een schifting geforceerd 
op de taaienberg
of moest wat verf schrapen
van de carrosserie op de 
kortekeer 
katteberg
knokteberg
kanarieberg 
kruisberg
kwaremont 
kapelberg
of een schone groep laten breken
op de boingeberg
of is in regengrijs gelukkig herrezen 
op de stationsberg
geen wonder
het is classic koers 





Gent - Wevelgem

In 1981 organiseerde Yang (tijdschrift voor literatuur & kommunikatie) een poëziewedstrijd met als thema: Gent-Wevelgem. Het bekroonde en de geselecteerde gedichten werden afgedrukt in Yang 103. Klik op de afbeeldingen voor vergrotingen.














Transfermarkt: ‘mijn naam is genoemd’

op onzin kun je niet leunen, maar 
een al versleten ventiel verder opendraaien 
garandeert dat het maaiveld zich opent  

want vorm en inhoud vallen zo op het oog samen 
toch is de mens opgericht om meer moeite te doen
voor het echte lijden, zoals heuvelopwaarts fietsen

zelfs bergopwaarts, al is de vorm hopeloos en de inhoud – 
oftewel het is oorlog, of je verdwaalt al in de beklimming: 
het is sneuvelen, of letterlijk voor dood op de fiets 

de tijd verbergen
en bij het Gipfelkreuz uit gewoonte 
de krant van gisteren aanpakken, alsof de wereld 

buiten je bubbel zich zonder te lezen zal ontvouwen
de aanbevolen lijn blijft: bij de afzink de dood blind
in de ogen fietsen, om aan het eind 

het finishdoek als vangrail compleet te negeren  
dat is pas een daad stellen 
een symbiose van vorm en inhoud 

absoluut voor herhaling vatbaar:
‘je wordt genoemd’   




POLLAREDORP 105, 11UUR, 24 FEBRUARI 2024

-voor José De Cauwer – 


Mijn nederige stulp en ikzelf snakken naar de lente,
zeker op deze druilerige dag waarop De Omloop 
op amper twee kilometer arriveert, een afstandszucht. 

José staat royaal aangekondigd voor de deur, 
hij die straks met trouwe ploegmaat Karl
wieler minnend Vlaanderen en een stukje Holland
van doorleefde commentaar en koersliefde zal voorzien.
Zijn papa komt ter sprake, 102 geworden en nu nog
in een sierlijke vlucht van duiven te herkennen.
En ons beider lichte last der jaren, bijna even oud
weten we hoe onze kop en gewrichten er aan toe zijn,
maar we klagen zeker niet want straks breekt
de kleine oorlog uit die op onze nederige heuvels
het nieuwe wielerjaar echt op gang schiet.
Dan klinkt in de microstem van José meer 
dan een halve eeuw ervaring als een sportbijbel
van wat echt leeft in het zwoegend peloton.

Dan krijgen de renners ook de lof die ze verdienen:
die van beslijkte dwangarbeiders op glad asfalt,
hun klassieke koppen als door Permeke gepenseeld,
kleurrijke kunstwerken van vlees en spieren op carbon.





OMLOOP HET NIEUWSBLAD

Down Under is er al wat premature spielerei geweest
waarvan kangoeroes en koala’s nog altijd niet begrijpen
wat de zin is van die voorbij zoevende gekleurde mannetjes
midden in een storm van driftig toeterende auto’s.

Maar waar de wielerwieg staat wachten de vroedvrouwen
van de echte wielerseizoenstart op het voorspeld breken
van het vruchtwater bij de oermoeder van de koers:
Vlaanderen gooit gul zijn ontwakende velden open,
opgeschrikte kraaien krassen zich een ongeluk en
supporters komen stevig aangedikt uit hun winterbuiken,
met petten als platgedrukte frietzakken op het hoofd,
hun honger naar rennerszweet in de bloeddoorlopen ogen.

De hellingen worden haastig op een hoopje gegooid en trekken
zich na de passage van de achterop geraakte laatste krijger
bescheiden terug in hun keurslijf van modder en kasseien.
Tot plots de meest sacrale bult voor de wielen springt,
de Muur van Geraardsbergen, sublieme stadsklim
met eens de Dender over een tiental haakse bochten op weg
naar de overdadig met devote kaarsen omringde madonna
van de Oudenberg, een hoogtepunt van heidense koersreligie.

Dan nog de Bosberg als laatste opstapje naar de wielerhemel
in Ninove: een helling die haar naam niet heeft gestolen want
met haar weerbarstige kasseien onwrikbaar in een bos gegooid
waar Vlaamse gaaien in hun blauwbruin kostuum van veders
de renners in stuitvlucht schaterlachend uitwuiven. 


Multitasken

we doen in de volkswijk partijtje in het plantsoen 
na schooltijd, twee doelen van vier jassen
we fietsen als een vliegende keep naar ons stadion
de gehaktbal of slavink wordt immers niet gebracht   

de fietsen groeperen we als stewards rond het veld  
het beginsignaal is elke wedstrijd weer een ding 
keepers verkleinen hun doel, als de bal even is vergeten 

in de rust geen thee, maar een criterium rond het veld 
op advies van de beste speler; fietsen voor de kuiten
we verdenken hem van ingekochte buitencategorie  

tijdens het partijtje doen we slidings als mislukte schaar
de lat ligt hoog, ons criterium zit gevangen in ambitie
de stalen fietsen hijgen, na het eerste rondje overmoed

alleen de voorste lacht, die van de beste speler 





wielrenner

daar kwam hij langzaam aangefietst, haar langverwachte date
een man gehuld in lycra wat maar weinig goeds voorspelde
ze zag hem liever casual, hij was sportief gekleed
 
maar goed, ze gaf de man een kans, voor zij een oordeel velde
die schoentjes droegen hem niet ver, hij koos voor een terras
verwonderd keek zij naar de fiets die over tafel helde
 
een waterval aan woorden, hij was danig in zijn sas
etappewinnaars af en aan die hem te binnen schoten
na drie vier hints nam hij z’n bril af met dat spiegelglas
 
hij streelde zacht het zadel, had het framewerk zelf gespoten
de wielen van carbon, de banden met slijtvast profiel
een ober werd gewenkt, hij zei dat hij zo had genoten
 
ze stuurde hem een appje dat de date haar tegenviel
want aan dat fietsje van acht mille was zij het derde wiel


Eigen koers

Niet in afstand uit te drukken vanwaar jij bent teruggekomen.
Oplichtte uit de hel van het Noorden, op banden die al waren leeggelopen.

Vergeten eten en drinken, jezelf te sparen onderweg, zei een interview
alsof er geen pech, alsof de gedachte aan afstappen reeds uit je benen was gekropen.

Je stak je nek uit naar de kop van de koers. Zoveel tegenstand die nu moest afgeschud:
de vloek van het verlies, de druk van het publiek, de toeters van elke volgwagen

met verstomming geslagen. Van je naaste concurrent ontbrak aan de meet elk spoor.
En niemand herinnert zich nog van wie je in vorige wedstrijden, de doemverhalen,

die keren dat je niet kon reageren met de pedalen, de fiets alle kracht uit je zoog.
Enkel gejuich onder de vod, jij met je vingertje, de ogen vol, de blik omhoog.


Wielerwinter 2023 - 2024

Een terugblik

Maar goed dat sporter en supporter tijdens herfst en
winter kunnen rusten na de maandenlange zware mix
van vertier en spier, de continu gespannen boog, van de roes
der overwinning naar de pijn van verlies en nederlaag.
2023 was met voorsprong het Jumbo-Visma-jaar,
de Hollandse pletwals van carbon en staal die uniek
met Johann Strauss-allure over Europese wegen walste,
Giro, Tour en Vuelta als fel begeerde koersscalpen
aan één en dezelfde gordel, de geelzwarte heren
Roglic, Vingegaard en Kuss als triomferend trio
over drie weken loodzwaar zweetlabeur,
dalend, vlak en klimmend in hemelse decors,
landschapsparels van sublieme schoonheid.
Maar naast dit magistraal afgeronde grote Rondenwerk
was daar vooral Mathieu Van der Poel die zijn vader en
grootvader in heden en hemel met ware exploten
een ongezien delirium bezorgde: twee topklassiekers,
de dubbele regenboog in het veld en op de weg,
Vliegende Hollander met dijspieren om U tegen te zeggen,
Adri was in fysieke vergelijking met zijn zoon een pannenlat
die als het moest en kon wel efficiënt en snoeihard ging.
Gelukkig maar heeft koers minnend België nog een Remco
die net als Campert maar dan op de Luikse Roche aux Faucons 
met gulden vleugelslag voor poëtische finesse zorgde en
daarna ook nog een gouden wereld-chronorit heeft neergezet.
Van Aert was dan weer de barmhartige Samaritaan en
ongeziene altruïst met zijn royaal geschenkgebaar naar
ploegmaat Laporte die maar al te gretig incasseerde en
Gent-Wevelgem zonder schroom bijschreef in zijn zegeschriftje.
En ja, praten of schrijven over koers kan vandaag niet meer
zonder de kundig duwende dames op een fleurig podium
te plaatsen, met dit jaar de koninginnen Vollering en
Kopecky ruim op kop, Nederland-België 1-1 is hier echter
niet helemaal correct want Grande Dame Van Vleuten
was in haar afscheidsjaar ook nog prominent aanwezig
met een door overwinningen victorieus getint adieu.
We zullen Annemiek heel erg missen en wensen haar 
nog menig pittig ritje toe vanuit hotel Interalpes
dat in haar geliefd Livigno respectvol op haar wacht.

Dichtgeknepen remmen

De voorbije herfst werden de remmen definitief dichtgeknepen
door heel wat renners die aan het peloton jarenlang
kleur hebben gegeven, zo ons behoorlijk crazy vriendje Sagan
die niet meer langer als een ongeleid projectiel
-maar steeds met panache mijnheer- op asfalt en beton
zijn speelse stempel drukte, deze Slowaakse Peter Pan en
Uilenspiegel die voor het origineel van Charles de Coster
zeker niet moest onderdoen, onberekenbaar als hij was,
explosief in woord en daad, een scudraket die jarenlang
op het eerder monotone koersen van zijn collega’s
ongenadig en soms met giftig geweld werd afgevuurd. 
De Belgen zagen op hun beurt Van Avermaet afhaken,
de golden boy van het Olympisch Rio de Janeiro,
geen gekke bekkentrekker maar wel oerdegelijk
in het geselen van derailleur, ketting en pedaal.
Ik maakte hem in 2010 een weeklang mee als ploeggast
in de Tour de Suisse waar hij samen met Gilbert 
de Lotto-equipe moest torsen, een zwijgzame Greg
naast babbelkanon Philip die de lakens uitdeelde en
alles met Napoleon-allure zonder tegenspraak dirigeerde.
Laat me hier nog één exit-coureur aan toevoegen:
Thibaut Pinot, Fransman pur sang, trouw aan één ploeg,
zijn immer wiegend kopje op de gestileerde body,
te veel beau garçon om zich in het zweet te rijden,
ooit kruiste hij mijn fietsend pad op de Ballon d’ Alsace, 
ik moeizaam klimmend, hij dalend als een speer van spieren.

Interludium

Er bestaat geen echte wielerwinterrust
want gelaarsd en met een open sportgeest
voor modder en kou is daar nog het veldritploeterbad 
waarin je beslijkte renners als notoire boerenpaarden
met hun wielen van carbon de klodders klei ziet klieven,
een spektakel waar verkeerd geparfumeerde dames
of verwijfde heren met een mietjeswalm van aftershave
hautain hun verwende neus voor ophalen.
Er is daarnaast ook nog het overdekt feestje genaamd
Zesdaagse: de schrale tweeling Gent-Rotterdam is
wat nog rest van het winters flitsen over een houten ovaal
dat is omringd met half- of full monty dronken supporters
die op het middenplein hun dorst annex honger stillen
met bier en worst, het corpulente succesduo van de piste.

Op naar 2024

Ver weg hoor ik al de wilde roedel ratelende derailleurs
van het nieuw seizoen, ik zie gebogen rennersruggen
in een klassieke strijd met de al even klassieke harde tante
die de natuur veelal is: hagel, vrieskou, stortbuien en
een ovenhete zon samenkoekend tot een unieke deeg
van vallen en weer opstaan tussen brandnetels en distels
met daar tussenin een zegeruiker van rozen zonder doornen.
En nu al mis ik de Misses die niet langer meer
hun royaal rood gestifte lippen uitbundig mogen tuiten
voor de dik verdiende podiumkus die noodgedwongen
het onderspit moest delven voor de zielige doodgraver MeToo.
O dwaze preutsheid, o ondergang van vrouwelijk schoon. 
Lang leve de gepensioneerde billenknijper Sagan !



Richard Bukacki i.m.

(1946 -2024)

Bij de profs won hij in Opstal,
Melle, Laarne, Knesselare en meer
van die fraaie dorpen,

op de erelijsten van Gullegem
Koerse, de GP Raf Jonckheere
en de Memorial Fred De Bruyne
staat hij te pronken

tussen Marcel Kint, Rik van Looy,
Gilbert Desmet, Franco Bitossi,
Peter van Petegem, Philippe Gilbert
en Greg van Avermaet:

geef hem kermis, geef hem koers
en Bukacki wint de sprint
tegen Sels, van Linden, Karstens
en de Planckaert-broers


Miel Vanstreels



De muziek staat te hard voor mij

Ik houd niet zo van Mozart
Remco Evenepoel is de Wolfgang
Amadeus van het peloton
Zet hem een pruik op
en hij wint nog altijd de tijdrit
Ik houd ook niet van Vivaldi
4 seizoenen in 21 minuten, 18 seconden
Lente, zomer, winter in een flits
van brute kracht en arrogantie
Remco is Mozart en Vivaldi
 in één strakgespannen lijf  
met een zweem van Eddy Merckx 
op speed guitar

Wat is er mis met stil genieten?
De pedaalslag van Debussy
Eén Bloesem
met het ware licht van rose.


Door veld en vuiligheid

Mijn broer en ik rennen pletsend
door de modderige sneeuw
op de wegen rond de Bijlmer,
we zetten onze renschoenen in het natte zand
van de Parelloop over de Brunssumerheide,
de pratsj spettert bij iedere stap omhoog
op de verregende route
op de tocht van Kijkduin
naar 's-Gravenzande,
mijn broek is beslijkt,
mijn gezicht vol moddersproeten,
we zetten aan, beuken op de ondergrond,
wij zweten,
we houden niet in,
we genieten.

Mathieu van der Poel versnelt
door de sneeuw,
spoort zijn banden
pijlsnel accelererend
door de diepste moddersporen,
zijn gezicht toont een beslijkte grijns,
de reclameteksten op zijn shirt
hebben een blubberbad gekregen,
al zijn zijn gespierde benen
allengs bedekt met steeds 
dikkere korsten vuiligheid,
hij jakkert door, 
hij stampt en stoempt, 
hij zwoegt en zweet,
knoestig soms,
hij houdt nergens in
en wij genieten.

Al verwijst haar naam misschien
naar zon en zee,
ook Ceylin del Carmen Alvarado
rijdt hier als de beste mee.
Hoe zwaar ook het parcours 
onder de rit mag worden,
door weer en wind
stuurt zij gezwind de velo
ronde naar ronde 
met meer zekerheid over de baan,
spoort zij de banden door de sneeuw,
de modder, de bruinzwarte brij
waardoorheen nauwelijks nog
een weg te achterhalen valt.
Ergens toch, door alle slijksouvenirs
op haar smalle, gepeesde lijf,
op haar kleren en haar gelaat heen,
zien we nog de kleine, donkere kraaloogjes,
priemende vooruit staren,
met één doel:
straks als eerste langs de finishvlag.
Zij stampt en stoempt, 
zij zwoegt en zweet,
ogenschijnlijk toch sierlijk,
daar houdt ze zelden voor in,
en ik geniet.





Mathieu

Ik weet waarom Mathieu Milaan-San Remo wint. Als in
zijn rug, die boogbrug, elk spiertje spant, als de tanden op
elkaar gaan en de kin naar voren wijst, weet je dat slechts
één demarrage volstaat. Hij gaat. Heel Poggio weet dat,
Pogacar en Wout en Ganna ook. Hij duikt de diepte in,
alles uit de kast tussen de kassen, naar de Riviera van de
roem. Zonneklaar dat daar een mooi wielerjaar ontluikt,

alleen weet ik maar niet waarom hij Alpecin gebruikt.

Ik weet waarom Mathieu Parijs-Roubaix wint. Wachten,
wachten, wonen in het achterwiel van Wout, loeren op
een lekke band en dan, met een basalten kop, harder dan
een kinderkop schudden aan de boom op Carrefour de
l’Arbre en de ranke benen laten gaan, laten gaan, laten
gaan, alsof kasseien niet bestaan, de wijde vrijheid in.
Ik weet dat op de wielerbaan zijn overwicht beklijft,

hoewel zijn Alpecingebruik voor mij een raadsel blijft.

Ik weet waarom Mathieu wereldkampioen wordt. Hij
trekt de kaart Van Aert terwijl de regen klettert. Wout
weet dat. En Pogacar. En Pedersen net zo. Zij weten zich
ontredderd. En als hij valt en weer verrijst en anderhalve
schoen zijn drift niet temt, weet iedereen waarom hij,
godenkleinzoon, godenzoon ongeremd het godendom
bereikt. Ik weet waarom hij wint, ik heb het zelf gezien.

Maar waarom o waarom gebruikt hij Alpecin?




Het sprookje van twee termoflasker

ze remmen abrupt in het eerste schemerschijnsel 
voor de gesloten slagboom; fjellveg stengd 
roept een bord dat geen tegenspraak duldt

achter de slagboom een laag stenen met punt
stenen op de grusvei, waarop de eerste rijp 
zich vastgrijpt, hogerop verdwijnend in bergmist

de twee gevluchte kunstenaars stallen hun 
endurance, ontkurken de termoflaske en breken
zich stuk op het onderkoelde brood van gisteren 

het is blijkbaar wintervroeg en al vrieskoud 
wat nu? want

de slagboom strak en onverbiddelijk als grens 
voor beleving, het hangslot zonder sleutel 
dat glimt als foute kerstbal aan een brugleuning 

ze besluiten ter plekke sowieso te overwinteren 
met links de niet vaak beklommen berghelling
en rechts de peilloze diepte zonder bodemzicht  

overwinteren tot ooit, ooit tot de warme tijden 
gaan terugkeren, de warmte uit een diep dal
zoals vooralsnog varm vinterdrikk fra termoflasker




Monumentenzorg

'Respect voor het verleden, gepast eerherstel, lof alom.’
Peter Ouwerkerk in ‘Groeten uit de Tour’-2016

 Intro

Soms gaat de nostalgische dichter wellustig ongeremd
zijn gang, ook binnen de sferen van zijn geliefde sport
die hem bij momenten wel flink parten speelt
met een mateloze hunker naar wat retro en voorbij is,
naar de vergeten jeukende tijden van wollen truien en
plomp doorgezakte koersbroeken, lastige voetriempjes,
het onafscheidelijk duo aluminium drinkbussen aan het stuur,
ijzeren fietsen, schots en scheef staande worstenhelmen,
uit luidsprekers wegwaaiende Pontiac-tictac reclame,
de roodharige Yvette Horner die haar harmonicaklanken
boven het ronken van een Citroën-motor uitstuurde.

Ach, het verleden met zijn idealiserende kijk 
op figuren en dingen die ongenadig opgedoekt zijn,
weg de onschuldig verdovende walm van massageolie,
voor altijd verdwenen de rond de borst gekruiste tuben,
de versnellingshendels aan de oplopende buis,
de in sepiakleuren gevatte karakterkoppen,
de obligate ruis op de radioverslaggeving,
de reporters die hun pen in heldeninkt dopten,
de potsierlijke tropenhelm van Jacques Godet,
de tussen cols wegwaaiende stem van Jan Wauters
of de verslavende anekdotiek van Jan Nelissen.
De tijden van carbon, pothelm en ketonen
hebben heel veel van het nostalgisch gebeuren
met een koele, computergestuurde geste uitgewist
of haast helemaal en oneerbiedig doen verdwijnen,
de pure heroïek keert niet meer terug en zit levenloos en
opgeborgen in de muffe kluizen van de vervlogen tijd.

Geminiani & co

Ik was en ben al jaren gefascineerd door alles wat
met de legendarische Jacques Anquetil te maken heeft, 
zijn verfijnde Normandische carrure doemt met
de regelmaat van een klok in mijn koersvisioenen op
-hij werd niet voor niets Monsieur Chrono genoemd-,
Maître Jacques was echt geen gewone,
stilist pur sang, eveneens grand cru-womaniser,
begenadigd met een talent dat elk koerslabeur
deed wegsmelten als sneeuw voor de zon.
Ik kon twee maal niet dichter bij hem komen dan
bij een passage in een ordinaire kermiskoers
aan het eind van zijn carrière in mijn geboortedorp
of bij zijn zwart marmeren graf in Quincampoix
waar ik postuum bewonderend stil stond te zijn en
hem zelfs zijn haar zag kammen. Liggend in zijn kist.
Een fata morgana dat ik graag goedpraat voor mezelf.
Ik kwam nog zijdelings kort in zijn bedwelmende buurt
toen ik bij een Tourritstart in Gent zijn blonde knecht
André Darrigade met een huldegedicht bedacht,
de brave man luisterde daarna stil naar mijn adoratie
voor zijn Meester, André tracht nu de honderd te grijpen,
is een relikwie van opgedroogd rennerszweet en
staat voor altijd op een foto samen met mij lachen.

Van Dédé -bij ons ook een personage uit een Claus-roman-
is het maar een kleine stap naar een ander Frans icoon dat
zijn centenaire met niet meer zo rasse schreden nadert:
Raphaël Geminiani, in Pérignat-sur-Allier -een dorpje dat
weggedoken ligt onder de zwarte rubberrook van Michelin-
in een rusthuiskamer aan het bekomen van een reeks veldslagen
tussen Izoard en Soulor, inclusief zijn St Raphaël-truien.
Ergens in mei, ik bel hem: ’Bonjour monsieur Géminiani,
je suis un poète Belge passionné par le cyclisme et 
je veux vous rencontrer pour écrire des poèmes
sur votre personnalité’ et carrière.’
Na nog wat sympathie wervende Franse zinnen
hapt de stokoude krijger toe: ik ben welkom en
hoef hem alleen nog maar even te bellen 
tijdens mijn fietsvakantie in de Pyreneeën.
Ik telefoneer hem zoals afgesproken een paar weken later,
gewapend met de recente lectuur van een vijftal
van zijn boeken en brandende vragen in het hoofd,
Le Grand Fusil -zijn veelzeggende bijnaam- klinkt
haperend weigerachtig en pleegt een verbale
coïtus interruptus met naar ik vermoed gratuite uitvluchten 
als ‘mes enfants disent qu’un interview ne sert à rien’ en
‘je dois aller à l’ hôpital demain’.
Nog even aandringen en dan eerbiedig buigen
voor de hoge en dus ruimschoots gezegende leeftijd,
complete ontgoocheling, weg ontmoeting met dit icoon,
ooit nog rivaal van campionissimo Fausto Coppi,
zelf met zijn ouders voor de fascistoïde klauwen
van gruwelkobold Mussolini uit Italië weggevlucht.
Zijn verre stem klinkt nu nog na, ik bedek ze graag
met de breed opengeslagen mantel der liefde en
denk gewoon aan de gemiste ultieme kans om
dit Tour de France-monument in zijn tanende glorie
te ontmoeten, de oude scherpe rennersblik in zijn ogen,
deze koersende aartsengel Raphaël die toujours Brylcreem
in de zwartglanzende stijlvol gecoiffeerde haren had,
hij, de geërotiseerde chouchou van menige mooie Française.

Alberic Schotte & co

In het gouden tabernakel van mijn koerskathedraal
wonen een reeks grote en minder grote goden
uit de rijke wielergeschiedenis, renners met het patina
van hard labeur, bloed, zweet en tranen à la Churchill 
die nu rusten in een bed van uitgedroogde zegebloemen.
Ik denk dan vooral aan good old Briek-Albéric Schotte
die alles poepsimpel hield en zijn successen toeschreef
aan gewoonweg hard of op zijn West-Vlaams ziëre rijden.
Op een winteravond zat hij bij mij thuis op de sofa
helemaal zichzelf te zijn, pure eenvoud, geen kapsones
want dat woord stond zelfs niet in zijn vocabulaire.
Mijn dorpsgenoten en mijn eigen interviewende zelve
hielden aan Briek een onvergetelijke sportavond over,
in een bloedheet en tot de nok gevuld parochiezaaltje,
gevuld met zijn stem die knarsend in de kasseistenen 
van de Geraardsbergse Muur opgeborgen zit,
met horten en stoten, Schotte als de warme scapulier 
om de hals van iedereen die hem heeft gekend.
Zijn tijdgenoot Rik Van Steenbergen doemt ook op
uit de nevelen van de tijd, de reus uit Arendonk
waarmee ik in het Brusselse Beaux Arts-paleis
tijdens een zondagse matinee koers aan cultuur
heb gebreid: de drievoudige wereldkampioen 
was zoals altijd op zijn best met kwinkslagen en
bizarre verhalen waarmee hij lachend iedereen
grinnikend op het verkeerde koerslieve been zette,
iets wat hij ook overdadig deed bij de presentatie
van mijn roman waarin hij fictief figureert.

Van Rik I naar de Keizer van Herentals, Rik II,
met een straat voorsprong mijn jeugdidool:
ik was nog een hupse jongeman toen ik de kans kreeg
om Van Looy te interviewen, de kamer waarin dat gebeurde
was tot de nok met bewondering en lauweren gevuld.
Ook Roger Decock komt hier om het hoekje kijken:
kort voor zijn dood toonde hij mij fier het uurwerk
dat hij van Wim Van Est had gekregen nadat hij deze
als enige in de Aubisque-ravijn had zien verdwijnen,
in volle koers altruïstisch aan de kant van de weg was gestopt
om de gek dalende Wim uit de diepte te helpen tillen.
Een hart dat stil stond, een Pontiac die verder tikte,
nooit klonk een reclameslogan preciezer. 

Van deze extreme Tour-anekdote is het maar een stap
naar dat andere duo met onvergetelijke allure:
de bizarre tandem Jan Janssen- Herman Van Springel,
Jan die me openhartig en met glasheldere terugblik hielp
bij mijn gespannen zoektocht naar de fatale Simpson-dag,
als getuige wreef hij zich decennia later nog piëteitsvol
het bijtend zweetzout van de Ventoux uit de ogen.
Herman schonk me bij hem thuis een verfrissende Rochefort uit
als antidotum voor verlies en dood op de fiets,
trappistenbier in een zomerse tuin in Bouwel,
de breedste glimlach van het peloton om de lippen
van een renner die te braaf was voor zijn harde stiel.
Dit défilé van mij vertrouwde geliefde coureurs
wil ik besluiten met een huizenhoge dank aan de grootste,
Eddy Merckx die de presentatie van mijn eerste bundel
met wielergedichten bijwoonde, ja opluisterde
want hij gaf een superglans aan die Gentse première,
het Lam Gods buigt nog altijd het kopje voor zijn présence. 

Lucien Buysse, Lance Armstrong, de ultieme hommage

Ook mijn ontmoetingen met de grote zondaar
van het moderne peloton rusten in een goed verzorgde
kamer van mijn koersbarstenvol gevulde hoofd:
hoe ik samen met Armstrong het kankermonster
recht in de zwarte ogen keek, een scherpe confrontatie
met de gruwel die ons beiden extreem had getroffen,
hem in zijn ongenadig opengesneden lijf en hoofd,
ik in mijn zoontje dat de onmenselijke strijd verloor.
Lance als Forum Romanum en Pantheon tegelijk,
verbrokkelde glorie en glorievol gevulde sarcofaag.
Maar koesteren doe ik uiteindelijk vooral Lucien Buysse,
de alom en voor eeuwig gelauwerde Tourheld anno 1926,
winnaar van de wellicht zwaarste etappe ooit,
op de grijsgroene Aubisque kijkt hij in brons gegoten fier
voor zich uit, de gestolde blik , de cirkelende arend.
Het onweerde toen ik er deze verzopen lente stond,
de wangen van Lucien zaten onder de tranen van de regen,
tranen voor zijn overleden dochtertje dat hij achterliet
met de ontroerende toestemming en steun van zijn vrouw
om dat horrorjaar in Frankrijk verdriet en pijn te overwinnen,
om zijn tegenstrevers tot dwergen te herleiden
in een race uit de prehistorie, sneeuwwitte hostie Buysse
voortlevend in de ciborie van de religie die de koers soms is,
pijnlijk verblindend en verdovend mooi tegelijk.



2007, Zesdaagse Gent: André Darrigade en Willie


Meer leegte

Ik fiets door een gebied vol ongerief  
van losliggend grind en wegglijdend gruis 
slalom me een reis door slome heuvels  
die ik niet eens bergen noem 

Soms schaam ik me als ik zo pedaleer 
want hoe je het ook wendt of keert 
een fiets is toch een middel van vervoer  
voor iemand die niet lopen wil  

Maar fietsen heeft toch zijn voordelen  
gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen 
met al die ruïnes, verlaten landbouwmachines  
en vooral meer leegte om af te leggen 

Fietsen kent echter ook zijn keerzijden: 
er moet je onderweg niets overkomen  
(pap in de benen, ketting gebroken)  
dan kun je het wel vergeten in deze contreien  

en ervaar je dat je de grip op het leven  
verliest nu je hier geen mens meer ziet  

behalve dan een sportieve motorrijder 
en nog een sportieve motorrijder  
en nog een sportieve motorrijder  

en nog… 

Voor de rest is het hier akelig stil  

alleen wat getjilp van vogels  

steeds minder 

 

Klim

 

Naar huis


 

Remco en Cian

Als Remco en Cian straks 
strijden om de zege
in een monument
of grote ronde

weet ik voor wie ik
supporteren moet,

een zus van de opa
van Cian is de weduwe
van een broer
van mijn vader,

zo simpel is het dus:
verschijnt Cian weer
eens in de media
dan denk ik
aan mijn tante Mária


Miel Vanstreels







Zonen

Jaren na zijn dood fietst 
mijn vader nog geregeld 

heel gezellig een eindje 
met me mee,

mijn fietsende zonen 
zijn gewaarschuwd:

ook als ik lig te 
vergaan in mijn graf

zijn ze nog lang 
niet van mij af





Beschaafd applaus

Het hoofd tussen de schouders
de spieren tanig, rekbaar, geolied
als een draaiende machine
die nooit stilvalt en vol energie
zes, zeven uren wegtrapt.
Tijd en afstand.

Het landschap kan hij later
nog bewonderen, de rest van zijn bestaan,
nu spaart hij elke blik en kijkt
naar binnen, hoort een innerlijke stem
die hem de opdracht geeft
te lijden, af te zien, zich leeg te rijden
om in een dag van roem of ondergang
kortstondig held te zijn.

Het is bij uitstek een beschaafde sport:
er vallen relatief gezien maar weinig doden
en er klinkt voortdurend een beschaafd applaus.


Guy van Hoof

De wind, de wind

1.
'Wind is een platte berg' zegt Rob H.
gedreven ridder van de weg en wat dan
als het echt bergop gaat hoger nog naar
beruchte hellingen tussen kale steen

je ziet rook en vlammen aan de horizon
van schrik waait een man van de fiets
hij schiet als los wild een greppel in
duikt dan onder in een splijtende waaier

je vindt hem later met kleerscheuren terug
aan de verkeerde kant van de scheiding
haar van het hoofd geblazen maar goddank
nog in slag onder de gezandstraalde helm

aan het eind versnelling van groen en geel
ze verdelen de doelen elk pakt zijn deel

2.
In de voetsporen van Petrarca vol ontzag
Mont Ventoux op, berg van de verbeelding
waar achter lavendel het slagveld wacht
het spel gespeeld dat slachtoffers kraakt

tegen wind in zwoeg je gezwind naar boven
feestdag als het bij Chateau Renard gedaan is
champagne en 'fromage fort' in het verschiet
2 Belgen gaan voor de zege op Quatorze Juillet

daarachter zie je in het gedrang die motor niet
het is vallen opstaan de gele trui die zonder fiets
verder rent maar niet zoals zijn frame is gebroken
hij schudt het hoofd trapt op ‘n leenfiets in ‘t rood

het maakt chaos op de berg in een keer compleet
niet in het minst bij de jury die een oplossing weet



Frans Terken

Wielrenman

Klik op afbeelding voor vergroting

 























Aangeleverd door: Henri Paulussen

De man met de hamer

Of is de man met de hamer
een vrouw? Zo'n doortastende teef
die de renner - nochtans goed op dreef -
ongenadig te grazen neemt?

Is de man met de hamer
zo'n adembenemende dame die de coureur
- die nochtans heftig en hanig naar de zege rijdt -
met één bevallige blik de benen afsnijdt?

(zich meester maakt van strijdlust en van streven,
een aanslag pleegt op geest en gevoel, tot hem de moed
in de schoenen, de geur van het verlies in zijn eigen
slappe, uitgewoonde lichaam zinkt.)

Zo'n gehamer, zo'n vrouw is het
die de renner tot een inzinking
dwingt.


Patrick Cornillie

Een zee van licht tot bijna zwart

het voelt nog nooit, nog nooit 
zo eeuwig zomerzwoel 
het fibercarbon taai verzacht en uitgelopen

voor misschien een derde of de vierde jeugd
zonder notie wat ooit winter is geweest 

de tijd zuigt en krult krampachtig
waarin een breed scala aan bladeren 
zich overgeeft aan het zoet zonder te rimpelen

weigert te knisperen op gekreukte medeklinkers
evenzo de klinkers en kasseien
die zich op de gladgestreken oppervlakte houden

de toekomst smeult als ondergrondse vuren
op een mentale routekaart met dieprood tot bijna
zwart uitgelopen ovalen

desalniettemin is je endurance halfrond gespoten 
als een eigen gulden regenboog
maar, de vleesgeworden haken kwijnen weg
zonder enig gewicht aan de ontaarde garagemuur   

 

Afscheid

ik kan geen afscheid nemen
van bloesems in het voorjaar
de potpourri die erop volgt,
de lagen groen die met
mekaar in concurrentie gaan,
de Vlaamse voorjaarskoersen

hoewel, wat is die adoratie waard
die teert op krakkemikke wegen,
een rot gebit en brokkeltanden,
een volk dat van kassei en kavels
die pijn doen aan de ogen
een favoriete landschap maakt

geef mij dan maar de wulpse lijn
van heuvelruggen achter Luik,
het knappe lijf van Lombardije,
een oksel van de Alp, een tiet
van Dolomiet, daar schuilt de
ware erotiek die doet verblijen


Herman Laitem

Fatwa voor een fietsendief

Alle onderdelen van mijn gestolen
mobiliteit zullen aantreden
als een leger van spaken dat zich
onbarmhartig door je leden boort

en het schijnbaar onscheidbare
paar van man en fiets knalt
zonder remmen tegen de muur.
Ik hoor een nek die kraakt.

Eén voor één worstelen je geliefden
met braakneigingen. Ze scheuren
zich voorgoed van je af.
Probeer om te keren.


DE ZEGEN KOPECKY

Vanmiddag in geboortedorp Denderleeuw
aspirantjes onder 15 aan het werk gezien
in hun speelse strijd voor nationale truien:
kleurrijke elfjes uit Alice in Wonderland
met flink wat opwippende paardenstaarten 
in een schichtige cadans over steentjes en asfalt,
een bont gekleurde groep kleine Kopecky-tjes.

Want laten we wel wezen: met Lottes race
naar de wereldtitel op de weg in Glasgow
zal menig jong meisjeshart zijn opgesprongen
naar een blitse koersfiets met fonkelende wielen,
zij is een onklopbare zegen voor al wie ook maar
hoopt ooit in haar soepele pedaaltred te treden,
zij speelde ridder of mis in Scottstreet maar dan
als een vrouwelijke Ivanhoe van Sir Walter Scott,
Monrosestreet zag hoe bij haar laatste passage
een wolk vol rode rozen uit haar wielen waaide nadat zij
zich eerder in deze sensationele week op de piste 
al tot the one and only Queen had gekroond. 

Ver oostwaarts over het Kanaal zat Yvonne Reynders
op televisie naar dit spektakelstuk te kijken en zal ze
een regenboogkleurige traan hebben weggepinkt.
Net als de dichter trouwens.





REMCO BRAVEHEART

Evenepoel wint WK-tijdrijden in Stirling

Het Schotse landschap plooit zich dubbel
naar de zoveelste krachtexplosie van de renner
die militaristisch de aero-kogel wordt genoemd maar
vredevol en ongewapend door het leven koerst en
wel de chrono met panache aan flarden rijdt.
Reus Ganna verslikt zich in een fletse pasta
wanneer hij merkt hoe Remco beheerst
zijn hand uitsteekt naar een glaasje single-malt,
de lokale godendrank met gouden aureool
die in zijn pas verworven medaille glanst.

De immer verbazende held van Schepdaal tovert
eens te meer een metamorfose uit zijn helm
die good old Ovidius doet blozen in zijn pen:
eerste Belg ooit en er bovenop ook de jongste 
om een jaar lang de wereldtijdrit als een zegescalp 
regenbooggekleurd aan de tricolore trui te breien.





Federico Bahamontes

Door groen omgeven, met
halverwege een flauwe bocht

de oprit van de baileybrug
over het Albertkanaal,

't was mijn Galibier,
mijn Tourmalet,
mijn Izoard,

ik was er 
de Adelaar van Toledo 
die ze een voor een
uit de wielen 
danste,

Gaul, Anquetil, Rivière,
Baldini, Anglade,

op een mistige ochtend
ramde een vrachtschip
een houten pijler:

de brug brak & viel
met al mijn bergen
in het water


Miel Vanstreels

Bahamontes

- Federico van T-olé-do -

In de arena van het hooggebergte zal hij para siempre
de grootste toreador blijven, deze klimmende El Cordobes
op twee rubberen bandjes die zich op de hete flanken
van de Puy de Dôme tooide met lava van de Auvergne
als een lauwerkrans van heet zweet om het hoofd.

Het sierlijk golvend haar, de ogen van vuur,
de pezige benen waar maar geen eind aan komt,
de lange spieren als soepele bruingebrande lianen
in een oerwoud van wentelende wielen,
deze koersadelaar met shirtpluimen van wol en
de ijzeren klauwen rond het glanzend kromstuur,
zijn lichaam ongenadig heersend  in de strijd bergop.

En dan het ballet van koerssacrale namen op de borst:
Margnat-Paloma, Faema-Guerra, Terrot-Hutchinson,
met als gevleugelde uitschieter het team van 1959:
Tri-col-filina-Coppi/Condor-Kas. Colcondor pur sang.
Ze staan hoog en fier in het granieten lijf van Alpen en
Pyreneeën geschreven, elke dag opnieuw weerklinkt
op de Mont Faron de echo van hun goddelijke klanken.


Willie Verhegghe



JEROM VAN DER POEL EN EEN MAGISTRALE KOPECKY

Er hing een regenboog over Glasgow,
symbolischer kon het niet in deze strijd
om een trui die boven alle andere uitsteekt.
Het werd een finale met topmuziek uit tulpenland
als toepasselijk hulpje bij het spannend koersverloop:
de sterkte van Boudewijn De Groot’s eenzame fietser,
Ramses Shaffy die Mathieu influistert door te gaan
wanneer deze in een bocht tegen de grond gaat.
Ook de Vliegende Hollander fladderde mee en
in zijn bovenaardse stulp zag eeuwige tweede Poupou
hoe zijn kleinzoon de tegenstand in de vernieling reed,
een grand cru na San Remo en Roubaix in het voorjaar.

Mijn Belgisch chauvinisme verdwijnt achter de coulissen
met Lotte later op de avond op het glanzend houten ovaal
als een fameus troostende kers op de al versierde taart:
wat is deze dame sterk, hoe evenwichtig haar kopje
in een extreem bewogen jaar tussen een verloren broer en
een groene trui tegen de grijze flanken van de Tourmalet.

Panache

voor Mathieu van der Poel

Daar reed je, vol spierkracht en zelfvertrouwen
meer dan 270 kilometer,
van Edinburgh naar Glasgow,
over Schotse wegen, met Schotse heuvels,
met schotse en scheve bochten.
Een ronddraaiend circuit
van veertien kilometer en driehonderd meter
in de stad,
een keizerlijke kermiskoers,
voor de sterksten van de wereld
op de pedalen.

Het was een pracht van een wedstrijd,
we wisten dat je ging aanvallen,
je reed vol verve van het begin af aan,
toonde waar je kon of moest bravoure,
had lef voor een heel peloton,
en ging toen weg
zoals dat past,
op het goede moment,
op precies de juiste plek.
Met de flair van een meester-cyclist,
de bevlogenheid 
van iemand die weet wat hij doet.

In de goddelijke woordenschat,
die de Vlaamse wielertaal kent,
vat men die rijke sportpersoonlijkheid samen
in dat mooie woord ‘panache’.
Voor mij ben jij de ‘héro des héros’,
zoals je daar gisteren 
door de Montrose street snelde,
onder de toren van Saint Mungo’s Cathedral door.
Zelfs die keiharde slipper in die natte bocht
kon je niet deren;
één snel moment van beslissen,
de fiets vastgepakt,
de verwondingen losgelaten,
weer op de fiets,
met de schoen los nu
in nog sneller tempo verder,
alle remmen los
op de streep van George Square af.

Je opa was mijn idool toen ik jouw leeftijd had,
een glansrijke dienaar van dit metier,
ik genoot ervan hem te zien strijden,
waar gij ook maar zijn gezicht liet zien.
‘Poupou’ was zijn snoepnaam.
Je bent een stralende keizer 
op het veld en op de weg,
een die bij het velen 
het enthousiasme voor de sport,
weer fel doet opflakkeren, 
natuurlijk ook bij mij.
Voor mij ben jij nu PouPoel,
de wielerheld aller wielerhelden.


WK 2023, Glasgow

Mathieu van der Poel

De dag dat Mathieu
alle superlatieven
uit de boeken reed


Miel Vanstreels



WK 1979, Valkenburg

Jan Raas 

Bloedstollend zoals het
gat in ieder geval niet
door hem werd gedicht

later vatte hij de finale
samen met een vette
grijns op z’n gezicht


Miel Vanstreels



WK 1963, Ronse

Benoni Beheyt 

In Ronse werd de Keizer
van zijn derde wereldtitel
gehouden,

een knecht had het
gewaagd,

heel België stond
in rep en roer,

ik jubelde in stilte,
ik had geen zin
in een pak slaag


Miel Vanstreels