De gevallen engel

of de Calvarie van Frank Vandenbroucke in zeven staties

-I-

Genesis, Moeskroen, 6 november 1974
In het begin schiep God de hemel en de aarde.
De aarde was woest en leeg.
Toen sprak God: 'Er moet licht zijn'.
Na de dieren en de planten te hebben geschapen
en alles wat over de grond kruipt, soort na soort,
zag God dat het bijna goed was en sprak:
'Nu gaan we de mens maken, maar eerst de renner
die als mijn evenbeeld zal leven,
even almachtig en door iedereen aanbeden
'.

En God schiep Frank, de Adam van de racefiets,
mooie vrouwen kregen een plaats naast hem
om hem te behagen en gelukkig te maken.
Maar ook hier deed de verboden vrucht haar werk
van zonde en verval, er waren dranken en spijzen
die niet mochten worden gedronken of gegeten,
God had de renner begenadigd en vergiftigd tegelijk,
de zondeval werd zijn niet te vermijden deel.
Een slang lachte haar gifklieren bloot,
het fatum der Romeinen was geboren.

-II-

Kemmelberg, Gent-Wevelgem 8 april 1998
Die dag splijt de renner zoals nooit voorheen
met een demarrage de Kemmelberg in twee,
een moderne Mozes die op weg naar Wevelgem en
het Beloofde Land de Rode Zee doet wijken.
Ik kijk toe, beef en bewonder, de rechtopstaande haren.

De soldaten van de Grote Oorlog kijken
hun gestolde ogen uit op zoveel souplesse en geweld,
de renner glanst in zijn getaand en gevleugeld vel,
de kasseien masseren zijn dijen, de kuiten dansen
hun dodende cadans, tegenstrevers tuimelen
als aangeschoten wild op de grond waarin soldaten
voor eeuwig rusten en 's nachts in koor kermen
om wat ze zijn verloren: hun bloed, een bed, een vrouw.

De witstenen engel op de top zwaait hen lof toe
zoals hij dat al zo lang doet voor de Franse poilus
die in hun massagraf uit meer dan 5000 weggerotte kelen
de reutel van vier lange jaren oorlog ophoesten.
De sierlijke renner die vergeet mens te zijn rijdt
voorbij en zweeft, zweeft............

-III-

Liège-Bastogne-Liège 1999
La Doyenne kreunt onder haar rijke geschiedenis
met hellingen die als dolle honden in de rennerskuiten bijten,
in Bastogne is de adem van von Rundstedt nooit ver weg,
in de sneeuw tekent hij soldaten die met een laatste danse macabre
hun dolle Fûhrer nog één keer doen huppelen en lachen,
een groot kind met bloed aan de duivelshanden.

La Redoute, gerenommeerd om zoveel venijn
dat uit het zwart asfalt en bars beton zijn weg vindt
naar de moe gevochten benen, de geknakte koppen.
Heel even denkt Michele Bartoli aartsengel te zijn
maar verslikt zich dan plots in een overdaad
aan tegenspartelende kamwielen,
zijn trots stort stuiterend te pletter
tegen die andere maar zegezekere engel
die met kalk tot god werd gebombardeerd,
het witte werk van supporters die door het dolle heen
hun klassiekers en Ikaros niet kennen.

Frank kromt de rug, strekt de vleugels en
wiegt naar Saint Nicolas die evenwel vergeet
dat hij in Luik een aardse helling is die lekkers
naar de winnaar gooit.
Wie stout is krijgt de roe.

-IV-

Sarah in Avila, Vuelta 1999
Sarah ziet hoe een opzichtig geblondeerde snaak
in Cofidistrui langs de kantelen van de stadsmuren flitst,
op de 87 torens blazen herauten de vergankelijke roem
naar een ongekende hoogte, reporters schreeuwen in extase,
Frank kijkt om en weet dat hij het paradijs betreden zal,
zijn ultiem verhaal van duizend en één nacht.
De Italiaanse schone blikt beschaamd, prinses Diana gelijk,
haar decolleté evenwel verraadt een grage afgrond.

Het volk huilt zoals in het Colosseum,
opgehitste stemmen ratelen de zwoele lucht aan flarden,
een drinkbus biedt slechts kort en mierzoet soelaas.
Die avond voelen de borsten van de mooie jonge vrouw
hoe zacht de handen van de winnaar kunnen zijn en
hoe triomfantelijk de doorbloede roes van zijn lichaam,
in de verte naderen de in lila gehulde Eros en Thanatos,
een heilig verbond, triomf van de vergankelijkheid.

 -V-

Zaffelare of all places, 22 januari 2008
Renners zijn voorbijflitsende sandwichmen, samen geklutst
in een mengkroes van ratelende derailleurs en massageolie,
je ziet ze en ze verdwijnen meteen daarna uit het zicht,
zo ook Frank, de snelle dolle jongen
met zijn aureool van duivels sacraal koersen,
a man for all seasons met beperkte houdbaarheid.

Het is winter en Zaffelare ligt duister en nat
rond zijn spitse kerk naar adem te happen,
Holland en Zeeland zijn dichtbij en
weten niet van dit Belgisch spektakelstuk.
Die avond verstopt Christus zich in het tabernakel en
ziet hoe een nieuwe jonge god waarop al sleet zit
in maagdelijk witte Mitsubishi-trui alle aandacht
naar zich toetrekt. Zo ook die van mij,
gek als ik ben van de koers en haar zondaars.

Frank heerst wankel en nerveus in het sjiek kasteel waar
zijn nieuwe ploeg met veel hoempapa wordt voorgesteld,
hij draaft driftig heen en weer voor hij op de bühne moet.
Ik zeg dat ik 'poète' ben en hij 'Ah bon',
we praten over de koetjes en kalfjes die zeer zeker
in het nieuwe seizoen zullen geboren worden,
ik neem hem bij de linker schouder en we staren
in de lens die deze momentopname  in leven houden zal.
Dat seizoen werd het nog maar eens niets,
er blijft alleen die foto waarin de hoop verpakt zit
van iets dat niet zou komen, dode relikwie. 

-VI-

Senegal, 12 oktober 2009
De man met de zeis koerste al altijd aan zijn zij,
een tandem van de dood, een ravijn en diepzee
vol onpeilbaarheid en  gedrogeerde monsters.
Het duister Afrika met zijn heet en glanzend vel
dat aan een zwarte zon en schoenblink denken doet
zit als een slangenhuid gekneld om mooie vrouwen:
hier ligt de eindmeet van de laatste wedstrijd,
hier snuift Frank zoals een hengst een laatste maal
zijn longen vol. Dan valt het plafond, vat de nacht vuur.

Seynabou Diop, een exotische vrouwennaam die klauwend
in de overleden rug van Frank staat getatoeëerd,
deze verre vrouw voor een close avontuur,
haar roze lippen in een gezicht van warme steenkool.
Haar dijen en borsten dwingen de renner tot zijn laatste klim,
de Venusheuvel als een Ventoux van vernieling,
een Galibier die gal spuwt en zich daarna afsluit
voor duizend vragen: waar is het diamantje in zijn linkeroor,
heeft hij nog gesmeekt om moeder aan zijn zij ?

-VII-

Ploegsteert, het graf, de ouders, nu
Het dorp ademt de Bucolica van Vergilius,
een eenzaam schaap blaat de morgen open,
hier werd Winston Churchill in de Grote Oorlog
bevelhebber van de Royal Scots Fusiliers en
toonde hij daarna met oer-Brits flegma zijn moed.
In de witte schaduw van het Memorial wordt aan
11000 Britse soldaten een onbekend graf geschonken.

Frank rust er in zijn druk bezochte tombe,
alom de koude kitsch van drinkbussen.
Stil hoort hij hoe Wannes Cappelle hem bezingt
met warme woorden die de keel dichtknijpen,
ziet hij Baudelaire passeren met zijn Fleurs du mal
die zijn omgevormd tot een zegeruiker zwarte rozen.
In het stilgevallen huis treuren Chantal en Jean Jacques
om wat in flarden overblijft van hun gevallen zoon,
zij zijn het treurend ouderpaar van de wielerwereld,
hun verdriet is als dat van Käthe Kolwitz in Vladslo,
de tranen voor dode kinderen kennen geen grens, geen land.

Ik sluit de ouders in mijn warmste armen en zeg:
'Koester Frank tot hij zijn graf ontvlucht,
gun hem dan de warmte van een bed en
laat hem rusten, rusten
.'


Willie Verhegghe